(Column: Kronkel 6 september 2019)
Je ziet ze nog nauwelijks, behalve dan bij wielrenners en bij mensen op die hele snelle fietsen: fietshelmen.
‘Speed pedelecs’ noemen we die fietsen, ze halen een snelheid van 40 km per uur. Geen wonder dan op deze fietsen een helm verplicht is. Gewone fietsers hoeven heen helm op, al mag het wel, maar we zien het bijna nooit. Toch overkomt het mij geregeld op mijn fietstochten door onze omgeving, dat ik iemand zie die met zijn of haar fiets is gevallen. Meestal valt de schade mee en blijft het bij wat materiele mankementen of een kapotte knie, en het slachtoffer stapt even later weer blijmoedig en zonder helm op de fiets. Het ding is niet verplicht en, laten we wel wezen, het is ook geen gezicht…
Echter, het verhaal van een ambulanceverpleegkundige dat ik een paar weken geleden hoorde, zette mij aan het denken. Hij vertelde over een ongeval waarbij hij te hulp was geroepen. Het slachtoffer was een fietsster, die bij dat ongeval lelijk op haar hoofd was terecht gekomen. Per traumahelikopter is zij afgevoerd naar het ziekenhuis met zwaar hersenletsel, zo vertelde de jongeman mij. Hoe het met die mevrouw is afgelopen kon hij me niet vertellen, maar wat hij daarna zei trof me. ‘Elke keer’, zo besloot hij zijn verhaal, ‘als ik mijn fiets pak, dan denk ik aan die mevrouw en dan zet ik mijn helm op’. Zijn verhaal raakte mij, maar dat komt ongetwijfeld omdat ik op dat moment in zijn ambulance lag en naar het ziekenhuis werd gebracht, omdat ik met mijn fiets was gevallen. Het bleef voor mij bij een gebroken elleboog en wat andere kleine kwetsuren, maar ik beloofde de ambulancebroeder vanaf nu zeker mijn fietshelm te zullen dragen, want een ongeluk zit in een klein hoekje en ik viel met mijn hoofd op minder dan een halve meter afstand van een muurtje.
Marianne Visch – de Bruin